Al ten tijde van Karel de Grote, die op het Valkhof in Nijmegen kwam en overleed in 814, werd de valkerij op het grondgebied van het huidige Nederland bedreven. De jacht en de valkerij waren adellijke activiteiten. Het hertogdom Brabant lag op de trekroute van de slechtvalk. In plaatsen als Leende en Valkenswaard ontwikkelde de valkerij zich vanaf de zestiende eeuw. De streek was door de uitgestrekte heidevelden heel geschikt voor de vangst van jachtvogels. Die kregen een training en werden daarna verkocht in heel Europa. Valkeniers uit Valkenswaard en omgeving gingen equipages leiden en vonden emplooi bij alle grote vorstenhuizen in Europa.

Na de Franse Revolutie verdween de valkerij bijna geheel. In het midden van de negentiende eeuw beleefde de valkerij nog een opleving onder leiding van prins Alexander, broer van koning Willem III. Hij werkte met Nederlandse valkeniers als Jan Bots en Adriaan Mollen. Niettemin stierf in 1935 de laatste professionele valkenvanger in Nederland, Karel Mollen. Kort na zijn overlijden richtte een aantal mensen het Nederlands Valkeniersverbond ‘Adriaan Mollen’ op. Ze wilden de Nederlandse valkerij nieuw leven inblazen. Hun missie slaagde en er werden in de twintigste eeuw meer verenigingen opgericht. Het aantal valkeniers nam toe, maar ze waren niet meer beroepsmatig met de valkerij bezig. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kwam de valkerij onder druk te staan. Roofvogels werden toen in de natuur ernstig bedreigd. De maatschappelijke discussie over jacht heeft zijn weerslag op de populariteit van de valkerij.